22e column. We zijn op de wereld om elkaar te helpen
Na de vorige column kwam de gedachte God tekort te doen.
Hij heeft mijn hele leven zo goed voor mij gezorgd. Tot op de dag van vandaag.
Want wat gebeurde er toen ik depressief werd van de kerk? Hij plaatste mij in een andere kerk. En daarna mocht mijn gevoel er ook zijn in evangelische vieringen en samenkomsten.
Toen kwam daar nog het charismatische bij en de stilte en rust in het klooster, en bidden en vasten. En nu Hebreeuws studeren.
Hij zorgt voor mij dat ik toch nog helemaal tot ontwikkeling mag komen als mens en moeder en oma en vrouw.
Ondanks psychische moeite komt er nu veel vrolijkheid en luchtigheid bij.
Via lofprijzingsdansen, vrij christelijk dansen en lekker lachen met ons kleinkind. En feestjes .
En natuurlijk zijn er ook veel schaduwkanten in mijn leven, zorgen om de gezondheid van ons kleine kleindochtertje, om de gezondheid van andere geliefden.
Vroeger had onze moeder een tegeltje in de gang hangen, van vadertje Cats denk ik.
Daarop stond:
“Een mens lijdt vaak het meest
Door het lijden dat hij vreest
Maar dat nooit op komt dagen.
Zo heeft hij meer te dragen
Dan God te dragen geeft.”
En dat is wat ik overdag doe. Lijden aan zorgen en tobberijen.
Als ik maar kan slapen aankomende nacht. Hoe zal het gaan aankomende nacht?
Kan ik wel goed functioneren morgen? Moet ik niet eens een keer helemaal uitrusten in bed?
Het is toch ook je eigen schuld dat je slecht slaapt. Slapen is natuurlijk, ieder mens kan het.
Er is vast iets met je mis dat je denkt dat jij het niet kunt. Enzovoort, enzovoort.
En dan spreek ik vrienden en familie en die het dus ook hebben. Dat geeft weer wat ontspanning.
We kunnen bijna een slapeloze appgroep oprichten om elkaar ’s nachts een hart onder de riem te steken.
Toch geloof ik in de Lijdende Knecht. In de gans Andere. In onze Heiland. In de Trooster.
En wordt ons gevraagd om op Hem te gaan lijken. Dan ga je niet om een ander’s verdriet heen. Dan weet je hoe belangrijk het is om te luisteren, echt te luisteren. En hoe moeilijk dat soms is. Want we willen het niet, we willen het moeilijke oplossen, zodat het er niet meer is.
En dan lezen we vanochtend over Mozes in Exodus 3 en 4. Hij raakt op de berg Horeb in gesprek met God over de onderdrukking van Zijn volk Israël. En God zegt tegen Mozes: ‘jij moet naar de farao gaan en jij moet mijn volk in de vrijheid leiden.’ En Mozes krijgt er nog een dijk van een belofte bij: ‘op deze berg zullen jullie God dienen’.
‘Oeps, ja maar, dat kan ik niet, wie moet ik zeggen Wie U Bent?’
‘Die Er Zijn Zal heeft je gestuurd, zeg dat maar.’
‘Nee, dat durf ik niet’.
‘Goed, gooi je wandelstok maar op de grond.’
‘ Oké, o lieve help, het is een slang geworden!’
‘Goed, pak hem nou bij zijn staart’. En de slang wordt weer een staf.
Zo doet God nog een paar tekenen, en wat zegt Mozes?
Hij zegt: ‘ik kan niet zo goed praten’.
Dan wordt God boos en zegt: ‘ik geef je Aäron mee, die gaat alles zeggen wat jij wilt, Mozes.’
En Aäron verwoordt alle woorden die God tegen Mozes heeft gesproken. God ontslaat Mozes dus niet van zijn opdracht. En zo worden wij kleine mensen ook ingeschakeld. Niet pas als we naar ons eigen oordeel ‘goed genoeg’ zijn. Nee, gewoon, onmiddellijk. Met al onze tekortkomingen en gebreken. En worden we geholpen door onze broeders en zusters om ons heen, als we het zelf te moeilijk vinden.